Ik mag geregeld voor mijn werk als dominee op kraamvisite.
Ik doe dat graag. Beschuit met muisjes vind ik lekker. Iedereen is happy met
het kindje. (Behalve ’s nachts soms. Maar ik plan mijn bezoekjes altijd
overdag). Het is mooi om zo’n pasgeboren kindje te zien. Zo
kwetsbaar, zo klein, zo fijn. Maar het allermooiste van een kraambezoek vind ik
de ogen van de moeder. Die staan anders na een geboorte. Deels door hormonen,
maar ook doordat er iets verandert is. Een moeder voelt hoe het gaat met het
kind. Als het kind ziek is, voelt de moeder de koorts. Lacht de baby voor het
eerst, dan verplaatst die lach zich naar het gezicht van de moeder.
Maria is voor mij de heldin van het kerstverhaal. Je zou
maar moeder worden op deze manier. Dit kind is anders. God is de vader, Jozef
de bonusvader. Ze bevalt in een vreemde stad. Een voerbak als wieg en lomp
herdersvolk als eerste bezoek. Maar of Maria daar veel last van heeft gehad
vertelt het verhaal niet. Wat zal ze Jezus geknuffeld hebben. Hoe zullen haar
ogen gestaan hebben toen ze hem voor het eerst vast had. Maria is de
gezegendste onder de vrouwen. Ze is de moeder van Gods zoon. Maria is mijn
heldin. Want ze neemt het leven zoals het is. ‘Zoals God het wil, moet het maar
gebeuren’, zegt ze. Ik wil op kraamvisite bij Maria, Jozef en Jezus.